“In het totaal schatten wij de omvang van witwassen in Nederland in 2014 op 16 miljard euro”, meldt het op 1 oktober gepresenteerde onderzoek naar aard en omvang van criminele bestedingen. Uiteraard trekt zo’n bedrag veel belangstelling – de media spreken erover alsof dit een zekerheid betreft. De vraag is of zulke omvangschattingen zinvol en verantwoord zijn. Om daar een antwoord op te krijgen moeten we kijken naar de gemaakte veronderstellingen bij de berekeningen.
De mate waarin in ons land witwassen aan de orde is, wordt berekend door eerst de mondiale en binnenlandse witwasbehoefte te berekenen. Vervolgens wordt geschat hoeveel witwassen over de grens naar buiten gaat en hoeveel naar binnen komt. De witwasbehoefte wordt afhankelijk gesteld van de hoeveelheid criminaliteit, de daaraan verbonden opbrengsten en het deel daarvan dat moet worden witgewassen. De door de politie geregistreerde misdrijven vormen het uitgangspunt voor het meten van de criminaliteit. Dat wordt vermenigvuldigd met een bedrag waarin zowel de kosten per delict zitten als de wel gepleegde maar niet-geregistreerde delicten.
De hiervoor benodigde gegevens komen oorspronkelijk uit Australische studies
De hiervoor benodigde gegevens komen, net als opvolgende studies, oorspronkelijk uit Australische studies over de kosten van de criminaliteit uit 1992 en over de mate waarin dat leidt tot witwasbehoefte uit 1995. Verondersteld wordt dat de gegevens daaruit ook nu nog gelden, wereldwijd en voor Nederland, zij het met enige correcties voor o.a. inflatie. Het is echter maar zeer de vraag of vaak vrijelijk geschatte cijfers, soms van een klein aantal politiemensen en experts, van decennia terug uit een specifiek land wereldwijd en op dit moment nog geldigheid hebben.
Uitkomst van de berekeningen is dat het witwassen voor het overgrote deel verbonden is aan fraude en aan drugsdelicten. Bij fraude gaat de studie ook uit van het aantal door de politie geregistreerde delicten. Daar wordt evenwel een forse ophoging (met tenminste een factor van 10) op aangebracht, omdat een eerdere studie naar het witwassen in ons land een hoger aantal noemt. Dat is echter door mij niet terug te vinden in de daarbij aangeduide bronnen.
Vervolgens wordt aangenomen dat de ontwikkelingen van de Nederlandse fraudeaantallen ook elders hebben plaatsgevonden. En wordt vastgehouden aan de Australische schatting dat per geregistreerde fraude een witwasbedrag van € 90.000 is gemoeid. Deze werkwijze zou impliceren dat de recente ontwikkeling in ons land waarin het aantal geregistreerde valsheidsdelicten oploopt van 10.000 (tot en met 2014) naar 27.000 (in 2017), leidt tot een toename van het witwassen bij fraude in die periode van € 10 naar meer dan 25 mld. Ongeloofwaardig. Zou het bijvoorbeeld niet zo kunnen zijn dat de toename vooral aan- en verkoopfraudes via internetmarktplaatsen betreft, waarbij de gemiddelde winst kan afwijken van wat op grond van Australische gegevens uit de jaren 90 is verondersteld (namelijk € 90.000 per delict)?
Er is geen enkele indicatie dat de markt van soft- en harddrugs is gekrompen
Dan de drugs. Ook hier wordt uitgegaan van het aantal door de politie geregistreerde delicten. Bedacht moet echter worden dat dit aantal mede een resultante is van de aandacht van de politie voor drugscriminaliteit, en de waargenomen wenselijkheid en mogelijkheid om daar strafrechtelijk op te reageren. Het blijkt dat in ons land het aantal geregistreerde drugsdelicten met 35 procent afnam in de periode 2005-2017. Dat zou betekenen dat dit zich volgens de aannames in de studie rechtstreeks zou vertalen in een daling van ook 35 procent aan wit te wassen geld. Dat lijkt onaannemelijk nu er geen enkele indicatie is dat de markt van soft- en harddrugs is gekrompen.
Ernstiger lijkt de fout die is verbonden aan de veronderstelling die is ontleend aan de Australische studies dat per drugsdelict € 180.000 moet worden witgewassen. In de eerste studie uit 1992 is geschat welke kosten aan drugscriminaliteit zijn verbonden. Daarbij beperkt men zich echter tot de kosten die een direct gevolg zijn van drugsgebruik, zoals medische uitgaven. Dus gaat het niet om de al of niet wit te wassen verdiensten in de drugsmarkten. Dit is een ernstige misser. Zo kwam recent een duidelijk meer empirisch onderbouwde schatting beschikbaar van de gelden die gemoeid zijn met de productie van en handel in synthetische drugs – dat komt alleen al op dit vlak duidelijk hoger uit dan wat uit de witwasstudie komt.
Dit is een strikt theoretisch model dat op geen enkele manier gevalideerd is
Ten slotte nog de werkwijze waarmee wordt geschat hoeveel witwassen de grens overgaat. Dit berust op aannames over de aantrekkelijkheid van een land om daar wit te wassen, en op de culturele en fysieke afstand tot dat land. Dit is een strikt theoretisch model dat op geen enkel punt gevalideerd is en daarom een slag in de lucht vormt.
Alles bijeennemend, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de taxatie van de omvang van het mondiale en binnenlandse witwassen op drijfzand berust, op een opeenstapeling van twijfelachtige, althans zeer betwistbare aannames. Op onderdelen had een poging kunnen worden gewaagd of er nadere informatie is die op ons land betrekking heeft en bovendien actueler is. Gebruik had men kunnen maken van slachtofferenquêtes onder burgers en bedrijven om de stap te maken van geregistreerde naar werkelijk gepleegde criminaliteit, en van onderzoek naar de kosten en opbrengsten van criminaliteit in Nederland, en van schattingen omtrent de omvang en winsten van georganiseerde misdaad. De vraag of de gemaakte witwasschatting zinvol en verantwoord is, moet negatief worden beantwoord. <<
Bert Berghuis is voormalig raadadviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Hij is beschikbaar voor vragen en discussies via de redactie, e-mail: secondant@hetccv.nl.
Hij wil dat wijkbewoners lessen in Nederlandse normen en waarden volgen
De tegenstanders mikken met hun kritiek op de dubbele bestraffing, maar delen Dijkhoffs analyse dat er sprake is van een noodzaak in te grijpen waar gettovorming aan de orde is. Dijkhoffs voorstel maakt deel uit van een pakket aan maatregelen voor wijken waar de integratie niet goed van de grond komt, wijken waar het merendeel van de bevolking een migratie-achtergrond heeft, criminaliteit en werkloosheid hoog zijn en het opleidingsniveau laag. Hij wil dat wijkbewoners lessen in Nederlandse normen en waarden volgen en peuters naar dagverblijven sturen om Nederlands te leren. “We kunnen niet accepteren dat er stukjes Nederland zijn waar andere waarden dan onze vrije Nederlandse waarden leidend zijn”, zegt hij tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer. Het gaat dus om het aanpakken van de ‘mislukte integratie’ in achterstandswijken. Wie niet meewerkt, kan worden gekort op kinderbijslag of uitkering. Ondanks de repressieve aard van de maatregelen, “gaat [het] niet om de bestraffing maar om de verheffing van de mensen”, aldus Dijkhoff.Dijkhoffs ideeën zijn rechtstreeks ontleend aan het beleid in Denemarken, waar men zich tot doel stelt het aantal getto’s in 2030 tot nul terug te brengen. Onder een getto verstaat men dat tenminste de helft van de bewoners uit niet-westerse landen komt, 40 procent werkloos is of 2,7 procent veroordeeld is wegens gepleegde criminaliteit. Hoewel dat officieel wordt ontkend, lijken de pijlen vooral te zijn gericht op moslimimmigranten. Hoe dat ook zij, er is vooral sprake van een dwang tot integratie opdat “we in staat zijn ons land te herkennen”, in woorden van de Deense minister-president Rasmussen. Want nu zijn er plaatsen waar hij niet herkent wat hij ziet. Dit beleid wordt overigens ondersteund door de Deense sociaaldemocraten.
Dat is toch net wat anders dan in Denemarken, waar het accent juist wél ligt op de wijkveiligheid
De laatste omvangrijke poging in ons land om probleemwijken aan te pakken stamt uit 2007, toen minister Vogelaar het Actieplan Krachtwijken presenteerde, een poging om markante verbeteringen te bereiken op de terreinen van wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid. In 2013 werd vastgesteld dat deze specifieke inspanning geen effect heeft gehad. Dit roept de vraag op waarom Dijkhoffs suggesties wel effectief zouden zijn op bijvoorbeeld de veiligheid of leefbaarheid van de wijk. Maar dat lijkt ook niet zijn bedoeling – het gaat hem om het verder integreren van een bevolkingsgroep, in het bijzonder van immigranten met een niet-westerse achtergrond, in de Nederlandse samenleving. Dat is toch net wat anders dan in Denemarken, waar het accent juist wél ligt op de wijkveiligheid. Daar is de sterkere bestraffing alleen gedurende een beperkte tijd gekoppeld aan het aan- of terugbrengen van veiligheid in een beperkt gebied. Daar waar buitengewoon veel criminaliteit is die veel onveiligheid voor de inwoners teweegbrengt en waarbij het strengere straffen ook een passende maatregel is om de veiligheid te herstellen (informatie van het Deense ministerie van Justitie).
Het gaat Dijkhoff niet om wijkverbetering, maar om het bevorderen van integratie
Het gaat Dijkhoff niet om wijkverbetering, maar om het bevorderen van integratie van (vooral islamitische) immigranten. De zwaardere bestraffing in wijken met veel van die immigranten kan dan ook niet los worden gezien van de andere specifiek op die groep gerichte maatregelen, zoals verplichte kinderopvang om taalachterstand te voorkomen en lessen in normen en waarden. Doordat Dijkhoff de strengere bestraffing vooral ziet als onderdeel van het integratiebeleid, met impliciet een focus op niet-meewerkende of zich misdragende immigranten, lijkt de term ‘postcoderacisme’ minder van toepassing dan gewoon een discrimineren van immigranten. En dat heeft geen plaats in het strafrecht. <<Bert Berghuis is voormalig raadadviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Hij is beschikbaar voor vragen en discussies via de redactie, e-mail: secondant@hetccv.nl.