Op 1 april 2014 is het adolescentenstrafrecht ingevoerd. Dit is niet een extra type strafrecht, maar hiermee wil de wetgever het jeugd- en volwassenenstrafrecht rond de leeftijd van 18 jaar flexibeler kunnen toepassen (figuur 1). Centraal staat de speciale bejegening van jongvolwassenen volgens het jeugdstrafrecht. Welke veronderstellingen leven er bij beleid en politiek over de werking van het adolescentenstrafrecht? Voor wie, hoe en waarom zou deze wetswijziging werken? En in hoeverre is er in de praktijk behoefte aan zo’n speciale bejegening van jongvolwassenen? Het WODC evalueert in de periode 2015-2019 het adolescentenstrafrecht (zie onderzoeksprogramma Monitoren en Evalueren adolescentenstrafrecht). Deze en andere vragen zijn onderzocht in een eerste studie.
Figuur 1> Doel adolescentenstrafrecht
Al sinds de jaren 50 van de vorige eeuw bepleiten diverse commissies een aparte bejegening van jongvolwassenen in het strafrecht. Sinds 1965 is het mogelijk om jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar onder bepaalde voorwaarden te berechten volgens het jeugdstrafrecht (artikel 77c Sr.). Op 1 april 2014 is door de invoering van het adolescentenstrafrecht de mogelijkheid verruimd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dit kan voortaan tot de leeftijd van 23 jaar ten tijde van het gepleegde delict.
Als eerste is de beleidstheorie van het adolescentenstrafrecht gereconstrueerd. Doel was om te achterhalen wat beleidsactoren – partijen die zich met beleidsvorming bezighouden – veronderstellen over de werking van dit adolescentenstrafrecht. Daarvoor zijn parlementaire stukken, beleidsnota’s en wetenschappelijke literatuur en dergelijke bestudeerd. Ook zijn interviews gehouden met personen die nauw betrokken waren bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.
Beleidstheorie reconstrueren én empirisch onderzoek Een reconstructie van een beleidstheorie maakt duidelijk welke veronderstellingen beleidsactoren hebben. Zoals minister, staatssecretaris, adviesorganen en anderen. In dit geval: waarom werkt een wet voor een specifiek probleem of specifieke groep, in dit geval de oververtegenwoordiging van adolescenten (16- tot 23-jarigen) in de criminaliteit? In de eerste periode na inwerkingtreding van een wet kan echter nog weinig over de effectiviteit worden gezegd. Worden de wijzigingen in de praktijk ook gebruikt? Dat kan op belangrijke indicatoren wel worden nagegaan. En bewegen de indicatoren zich in de richting van de veronderstellingen? Inzicht in zowel de veronderstellingen van het adolescentenstrafrecht als het gebruik ervan in de praktijk in de eerste periode na inwerkingtreding, is daarom voor beleid en praktijk relevant. In de wetenschap staat deze werkwijze bekend als een evaluatie van een Recently Introduced Policy Instrument (RIPI). |
De beleidsveronderstellingen over de werking van het adolescentenstrafrecht staan in figuur 2. Centraal staat de constatering dat adolescenten in de leeftijd 16 tot 23 jaar zijn oververtegenwoordigd in criminaliteitscijfers. Bij het adolescentenstrafrecht ligt de nadruk op de 18- tot 23-jarigen. Bij deze leeftijdsgroep is sprake van een ‘onvoltooide’ sociale, emotionele, psychische of intellectuele ontwikkeling. Door in de toeleiding naar de berechting beter rekening te houden met de ontwikkeling van een jongvolwassene, kan een rechter beter op maat straffen.
Pedagogische insteek van jeugdstrafrecht
Bij de toeleiding gaat het om de dagvaarding door de officier van justitie en adviezen over een jongvolwassene die de reclassering en/of het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie) uitbrengen. In de advisering door reclassering en NIFP heeft de ontwikkeling van een jongvolwassene een nadrukkelijker plaats gekregen ten behoeve van de berechting. Als een rechter besluit artikel 77c Sr. toe te passen moet in de tenuitvoerlegging ook het jeugdsanctiestelsel worden gevolgd. Dat betekent:
De pedagogische insteek van het jeugdstrafrecht met zijn nadruk op opvoeding, onderwijs en resocialisatie zou gunstig zijn voor de jongvolwassene bij zijn terugkeer in de maatschappij. Deze leidt ook tot reductie in recidive, zo is de gedachte.
Figuur 2> Beleidstheorie toepassing 77c Sr. 18-tot 23-jarigen
Toepassing jeugdstrafrecht 18- tot 23-jarigen
Liggen ontwikkelingen in de praktijk na invoering van het adolescentenstrafrecht in lijn met de beleidsveronderstellingen? Om dat na te gaan, is als eerste de mate onderzocht waarin het jeugdstrafrecht wordt toegepast bij 18- tot 23-jarigen (artikel 77c Sr). Dit geeft aan of er in de praktijk behoefte is aan deze toepassing. De toepassing van het jeugdstrafrecht bij 18-21/23-jarigen blijkt te zijn toegenomen, van rond de 1 procent van het totaal aantal strafzaken tegen deze leeftijdsgroep in 2013 tot ruim 4 procent van de strafzaken begin 2015.
Er is wetenschappelijke evidentie die een speciale bejegening voor jongvolwassenen rechtvaardigt
In absolute aantallen gaat het om een stijging van enkele tientallen keren per kwartaal dat 77c Sr. werd toegepast tot rond de 100 per kwartaal. Deze stijging gaat in tegen de daling van het totaal aantal strafzaken tegen jongvolwassenen (figuur 3). De stijging komt grotendeels voor rekening van de 18- tot 21-jarigen, hoewel onder de 21- en 22-jarigen het aandeel strafzaken van jongvolwassenen waarbij het jeugdstrafrecht is toegepast, bijna is verviervoudigd (van 2,5 procent naar 9,7 procent).
Figuur 3> In eerste aanleg afgedane strafzaken 18- tot 23-jarigen & 77c Sr.
Ten tweede is het aandeel adviezen onderzocht dat de reclassering en het NIFP hebben uitgebracht over 18- tot 23-jarigen bij wie het jeugdstrafrecht is toegepast. Verwacht wordt dat dit toeneemt. Strafzaken van twee groepen jongvolwassenen bij wie 77c Sr. is toegepast zijn vergeleken. Deze groepen zijn:
Het aandeel adviezen ter terechtzitting door de reclassering blijkt in de adolescentenstrafrechtgroep beduidend hoger dan in de historische groep. Ook het percentage adviezen jeugdstrafrecht is in de adolescentenstrafrechtgroep hoger dan in de historische groep (respectievelijk 55 procent en 19 procent). Deze beweging is in lijn met de verwachting dat meer nadruk wordt gegeven aan advisering door de reclassering bij deze doelgroep. Het aandeel pro Justitia-rapportages, onderzoeken die het NIFP verricht naar de persoonlijkheid van de jeugdige verdachte, is daarentegen min of meer gelijk. Mogelijk komt dit doordat het totale aantal bij het NIFP gevraagde PJ-rapportages bij jongvolwassenen (inclusief die zaken waarbij het uiteindelijk om volwassenenstrafrecht gaat) in de afgelopen jaren is afgenomen. Dit kan erop wijzen dat het aantal zaken daalt met personen waarbij sprake is van complexe sociaalpsychiatrische problematiek en waarover het NIFP om advies wordt gevraagd.
Niet duidelijk is wat wordt bedoeld met een 'onvoltooide ontwikkeling' van een jongvolwassene
Er is ook een andere optie. Is de adolescentenstrafrechtgroep wel de totale groep van jongvolwassenen die in het eerste jaar na invoering van het adolescentenstrafrecht een delict hebben gepleegd – en die daarvoor volgens het jeugdstrafrecht zijn berecht? Immers, nog niet alle jongvolwassenen die in deze periode een delict hebben gepleegd zijn al in beeld bij politie/justitie. Mochten ze al wel bekend zijn, dan duurt het enige tijd voordat ze zijn berecht en de gegevens in de registratiesystemen staan. Wel zien we dat ook bij het NIFP het aandeel adviezen voor toepassing jeugdstrafrecht is toegenomen, van 68 procent naar 87 procent. Dat betreft die gevallen dat sprake is van een PJ-rapportage bij een 18-23-jarige die volgens het jeugdstrafrecht is berecht. Kortom, na invoering van het adolescentenstrafrecht zien we dat bij jongvolwassenen tegen wie het jeugdstrafrecht is opgelegd, de advisering door de reclassering is toegenomen, maar dat het aandeel PJ-rapportages voor deze groep door het NIFP min of meer gelijk is gebleven.
Figuur 4> Percentage rapportages 3RO (3 reclasseringsorganisaties) en NIFP historische en adolescentenstrafrechtgroep (ASR-groep; toepassing 77c Sr.)
Met de komst van het adolescentenstrafrecht zijn de mogelijkheden voor een speciale bejegening van jongvolwassenen volgens het jeugdstrafrecht, beschikbaar gekomen voor een ruimere leeftijdsgroep. Er is wetenschappelijke evidentie die een speciale bejegening voor jongvolwassenen rechtvaardigt.
Ook zien we in de praktijk van advisering en berechting van jongvolwassenen volgens het jeugdstrafrecht, ontwikkelingen in de verwachte richting:
Vragen voor vervolgonderzoek
Wat de achtergrond is van het gelijkblijvend aantal PJ-rapportages is niet duidelijk. Het WODC-onderzoek levert diverse richtingen op voor vervolgonderzoek. Zo is niet duidelijk wat wordt bedoeld met een ‘onvoltooide ontwikkeling’ van een jongvolwassene: wanneer is daarvan sprake, wat betekent dat voor de berechting van jongvolwassenen en voor hun behandeling? Daarnaast is het de vraag in hoeverre een pedagogische werking van jeugdstrafrecht ook geldt voor jongvolwassenen. Verder is het de vraag of het adolescentenstrafrecht in de praktijk ook uitpakt zoals is beoogd. Dergelijke en andere vragen komen aan de orde in vervolgonderzoeken die plaatsvinden binnen het onderzoeksprogramma. <<
De auteurs zijn werkzaam bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Dit artikel is gebaseerd op het onderzoekAdolescentenstrafrecht. Beleidstheorie en eerste empirische bevindingen.
André van der Laan is bereikbaar voor vragen en discussies via e-mail: a.m.van.der.laan(at)minvenj.nl.