In het ontstaan van crimineel gedrag kan het familieverband een bepalende rol spelen. Inzichten hierover zijn binnen de criminologie onomstreden. Maar heeft de familie alleen een rol in de vraag of mensen delicten gaan plegen? Of geldt dit ook voor de vraag waar zij dit doen? Volgens de crime pattern theory kiezen daders bij voorkeur een delictlocatie in een buurt waar ze bekend mee zijn. Door een buurt te bezoeken, ook om niet-criminele redenen, leren zij welke aantrekkelijke doelwitten die buurt zoal heeft. Ook ervaren zij hoeveel toezicht en beveiliging tegen criminaliteit er is in die buurt.
In eerdere studies werd al aangetoond dat daders vaak delicten plegen in hun huidige en vorige woonbuurt en in buurten waar zij eerder een delict hebben gepleegd. Het is echter te verwachten dat daders ook bekend zijn met andere buurten, zoals de woonbuurten van hun naaste familieleden. De meeste mensen gaan weleens op bezoek bij hun ouders, broers, zussen en kinderen. Zo ook de meeste daders. Daders leren dan ook de woonbuurten van hun familieleden kennen. Of daders ook toeslaan in de woonbuurt van hun familieleden werd onderzocht in een recent in het tijdschrift Criminology gepubliceerde studie.
De onderzoekers bestudeerden de invloed van woonbuurten van familieleden op de delictlocatiekeuze. Dat gebeurde met behulp van gegevens van delicten (misdrijven, allerlei delicttypen) in de regio Den Haag waar een verdachte voor gearresteerd was. De gegevens van 19.420 delicten, gepleegd in 2006-2009 door 7.910 daders, werden gecombineerd met gegevens over de (vorige) woonbuurten van de ouders, broers/zussen en kinderen van deze daders. Omdat het studiegebied in dit onderzoek de regio Den Haag was, werden alleen woonbuurten in deze regio meegenomen.
In het verleden bezochte buurten verdwijnen geleidelijk uit het geheugen van daders
Naast de vraag of de (vorige) woonbuurten van familie een rol spelen in de delictlocatiekeuze van daders, werd eveneens onderzocht of: a) het effect sterker was voor woonbuurten waar familie ten tijde van het delict woonde dan voor woonbuurten waar familie in het verleden had gewoond; b) de effecten aanwezig waren bij de 3 typen familie – ouders, broers/zussen en kinderen – afzonderlijk; en c) de delictlocatiekeuzes van mannelijke en vrouwelijke daders verschillend werden beïnvloed door waar hun mannelijke en vrouwelijke familieleden woonden.
Om uit te sluiten dat het eigenlijk de eigen woonbuurt van de dader was die verklaarde waar de dader het delict pleegde, hielden de onderzoekers rekening met:
De resultaten lieten zien dat de kans verhoogd was dat een dader een delict pleegde in de woonbuurt van familie ten opzichte van buurten waar geen familie woonde.
Het bleek ook uit te maken wanneer familieleden in een bepaalde buurt woonden: de effecten waren sterker en consistenter voor buurten waar familieleden ten tijde van het delict woonden dan voor buurten waar familie in het verleden had gewoond. Het ligt in de lijn der verwachting dat in het verleden bezochte buurten geleidelijk verdwijnen uit het geheugen van daders. En dat dit eerder gebeurt bij woonbuurten van familie vergeleken met hun eigen vroegere woonbuurten. Weliswaar hadden woonbuurten van familie ten tijde van het delict consistent een effect op de delictlocatiekeuze. Echter, deze effecten waren wel kleiner dan die van de eigen woonbuurt van de dader ten tijde van het delict.
Woonbuurten (vooral ten tijde van het delict) van alle 3 de typen familieleden bleken invloed te hebben op de delictlocatiekeuze. Er waren echter wel verschillen. De effecten waren het sterkst en meest consistent voor woonbuurten van kinderen van daders, vergeleken met de woonbuurten van hun ouders en broers/zussen. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de kinderen van de daders in deze studie vaak minderjarig waren. Ook wanneer ouders niet met hun kinderen in één huishouden wonen, hebben de meeste ouders toch geregeld contact met hun minderjarige kinderen. Bijvoorbeeld door hen bij de andere ouder op te halen of te brengen. Woonbuurten van de ouders en broers/zussen van de daders in deze studie werden mogelijk toch wat minder vaak bezocht. Daardoor waren daders iets minder bekend met die woonbuurten en was de kans op een door hen gepleegd delict daar kleiner dan in woonbuurten van hun kinderen.
Deze kennis kan de politie mogelijk ook helpen om de dader in beeld te krijgen
Ten slotte bleek de mate waarin woonbuurten van familieleden de delictlocatie beïnvloedden niet te verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke familieleden en daders. Of familieleden zelf een rol speelden bij de onderzochte delicten, bijvoorbeeld als slachtoffer of mededader, kon in deze studie niet onderzocht worden.
De bevinding dat ook de woonbuurten van familieleden van daders invloed hebben op de keuze waar zij een delict plegen heeft verschillende implicaties. Zo geeft het aan dat het ook van belang is om verder te kijken dan alleen naar de meest voor de hand liggende buurten waarmee daders vertrouwd zijn – hun eigen woonbuurt. Dat werd vooral in eerdere studies gedaan. Mogelijk geldt dit ook voor andere buurten waar zij in hun dagelijks leven komen, maar dat moet uit toekomstig onderzoek blijken. Hoewel het aannemelijk is dat mensen, inclusief daders, hun familie weleens bezoeken, kon met de in dit onderzoek gebruikte registratiedata ook niet vastgesteld worden of deze daders dit daadwerkelijk deden. Hiervoor zijn andere informatiebronnen nodig dan die tot nu toe gebruikt konden worden.
Deze resultaten kunnen mogelijk ook iets betekenen voor de opsporing door de politie: bij een delict waar nog geen verdachte van in beeld is, is het relevant om te kijken naar personen die in de buurt waar het delict gepleegd is komen. De dader kan iemand zijn die zelf in die buurt woont, maar het is ook mogelijk dat de dader een familielid is van een bewoner van die buurt.
Door onderzoek te (blijven) doen naar de delictlocatiekeuze van daders in studies zoals deze, krijgen we een steeds beter beeld welke buurten een verhoogde kans hebben op een door een dader gepleegd delict. Deze kennis is relevant voor (ruimtelijk) criminologisch onderzoek. Daarnaast kan het de politie bij bepaalde zaken mogelijk ook helpen om de dader in beeld te krijgen. Gezien de hoeveelheid werk die het met zich meebrengt om de (huidige en voormalige) adressen van familieleden van mogelijke daders in het opsporingsonderzoek te betrekken, zullen vooral ernstige misdrijven hiervoor in aanmerking komen. <<
De auteurs zijn werkzaam bij het NSCR. Stijn Ruiter en Wim Bernasco zijn tevens hoogleraar, respectievelijk aan de Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit artikel is gebaseerd op een publicatie in Criminology (Family Matters: Effects of Family Members’ Residential Areas on Crime Location Choice).
Barbara Menting is beschikbaar voor vragen en discussies via e-mail: bmenting(at)nscr.nl.